19-02-2003Speech Rik Herngreen

Deze inspirerende speech van Herngreen uit 2003 heeft in ruim 20 jaar niets aan betekenis ingeboet en blijkt zijn tijd ver vooruit. We delen hem daarom graag nog eens.

Jaarcongres Federatie Welstand


Ik kom oorspronkelijk uit de natuurbescherming. Daarom wil u graag het een en ander vertellen over de taxonomie, ethologie en ecologie van Luscinia Megarhynchos, in de volksmond beter bekend als de Nachtegaal.  Ik bouw daarbij voort op het werk van de bekende etno-zoöloog Hans Christian Andersen, die zoals u weet ook belangwekkend onderzoek heeft gedaan aan Zeemeerminnen, Lelijke Kleine Eendjes, Prinsessen, Erwten en Zwavelstokjes.

In zekere streek verbleef ooit een koor van nachtegalen. Het had de weinig wervende, maar wel adequate naam I.L.C., wat zoveel betekende als “Identiteit door Levende Cultuur”. Dit koor nu was verweven geraakt met het leven van de bevolking van de streek. Het klonk altijd weer anders, en toch klonk het altijd ook herkenbaar en vertrouwd. Het opende nooit vermoede vergezichten, maar het verbond die altijd weer met het dichtbije, het eigene.  De bevoegde autoriteiten besloten om de beste deskundigen van het hele land nauwkeurig de essentie en de bestaansvoorwaarden van die muziek te laten onderzoeken:

  • hoe ze gestructureerd was;
  • welke elementen daarin van bijzondere waarde waren;
  • hoe en door welke nachtegalenorganen de meest belangrijke klanken werden voortgebracht;
  • via welke mechanismen de afzonderlijke vogelwijsjes samen een complex, maar toch samenhangend en welluidend geheel vormden dat ook nog eens nooit precies hetzelfde was;
  • welke omgevingsfactoren, welke specifieke eigenschappen van regio en plek daar een rol bij speelden;
  • en welke mechanismen het meest belangrijk waren voor het positieve oordeel van de gemiddelde streekbewoner.

De deskundigen slaagden wonderwel in hun opdracht. Ze vingen de nachtegalen, haalden ze voorzichtig uit elkaar, gooiden weg wat minder belangrijk was, maakten de meest waardevolle en kwetsbare onderdelen precies na, en zetten de hele boel weer in elkaar. Datzelfde deden ze met het nachtegalenlandje. Zo schiepen ze een mechanisch ornithuarium, dat beter klonk en er mooier uitzag, ja zelfs meer nachtegalenkoor, meer nachtegalenbiotoop en meer streekeigen was dan het origineel, dit alles volgens de objectieve maatstaven die de beste deskundigen van het hele land ontwikkeld hadden om de levende werkelijkheid te analyseren en daar typische kenmerken uit af te leiden, en vervolgens concrete, afrekenbare en eenduidig toetsbare doelstellingen, normen, voorschriften en reproduceerbare specificaties. Werkelijk alle elementen die door de deskundigen waren aangewezen als het meest kenmerkend en waardevol, waren er precies en in de juiste volgorde in terug te vinden, en dat zonder de ruis, de bijgeluiden, de valse intonaties en de onvoorspelbare improvisaties die het origineel nog wel eens parten speelden. En vooral ook zonder de gebiedsvreemde nachtegalen en, erger nog, de andersoortige vogels en zelfs mensen, die zich om de haverklap in het oorspronkelijke koor mengden met hun eigen ongepaste reacties en interpretaties.

Autoriteiten en deskundigen genoten nu met volle teugen van de klanken van deze als natuur-met-vogels uitgedoste speeldoos, die ook nog eens een kleurige en keurig opgepoetste uitstraling gekregen had, want alleen de mooiste gedeelten van het uiterlijk waren gehandhaafd. Een hele vooruitgang na de oorspronkelijke nachtegalen die er, het moest maar eens gezegd, toch een beetje grauw en verfomfaaid uit hadden gezien. En veel mooier dan de ongeordende wirwar van vlieren, meidoorns, brandnetels en ander onkruid, die zo vaak het aanzien bederft van nachtegalenlandjes die het moeten stellen zonder de corrigerende hand van deskundigen die precies weten wat waardevol en kenmerkend is. En wat niet. Veel duurzamer ook, want van katten viel weinig meer te duchten, en áls er al eens een nachtegaal kapot zou gaan, dan kon je hem zó vervangen. Eventueel kon je zelfs extra nachtegalen toevoegen. Met zo’n ornithuarium kon je voor de dag komen, het was een fantastisch peeh-arhh-instrument voor regio en plek, en bovendien een overal toepasbare en reproduceerbare productformule.

Het nieuwe nachtegalenkoor werd plechtig ten doop gehouden onder de naam V.I.N.K., “Versterking Identiteit door Normering Kenmerken”. De kunstvogeltjes kwinkeleerden dat het een aard had, prachtig in de maat en zonder ook maar één fout in melodie en harmonie, en de omgeving was zo schitterend opgeschoond en schoongepoetst, dat het er haast nog mooier en netter uitzag dan zo’n speelgoedtreintjeslandschap van Märklin, of Liechtenstein. De autoriteiten en deskundigen zagen dat het goed was. Ze hadden de bevolking een grote dienst bewezen. Alleen wilde die bevolking dat zelf maar niet begrijpen, en dat was nu net de doelgroep van deze kwaliteitssprong. Men vond er niks aan. Liefst had men het oorspronkelijke koor terug gewild, met al zijn onvolkomenheden, met het rommelige nachtegalenlandje, en zelfs met de meekwetterende spreeuwen en het detonerende meegeneurie van de bevolking zelf. Maar dat kon niet meer, de levende identiteit was onomkeerbaar doodverbeterd. De autoriteiten en deskundigen stelden bezorgd vast dat de doelgroep nog niet, of niet meer, in staat was om echte, pure, authentieke, kwaliteit, schoonheid en identiteit te onderkennen. Dat onderstreepte eens te meer de noodzaak van eenduidige en streng te handhaven voorschriften. Maar het schreeuwde ook om cultuureducatie en draagvlakbevordering. De zegeningen van de objectief vastgestelde identiteit moesten tussen de oren van de bevolking gestampt worden, opdat alle neuzen dezelfde kant op zouden gaan staan. Want als de rechtgeaarde bureaucraat één ideaal heeft, dan is het wel dat van die neuzen tussen die oren. Geen congres, of deze lichaamsdelen worden door tenminste één spreker aangesneden. Ik mag hopen dat het hierbij blijft, vandaag.  

Als er vroeger een welstandstoezicht was geweest dat had gewerkt met eenduidige inhoudelijke normen, gebaseerd op geobjectiveerde kenmerken van regio en plek en op een sluitende esthetica, hadden dan de gebouwen en ensembles gebouwd kunnen worden die we nu het meest waarderen? Ik dacht het niet. Talloze objecten die nu onze culturele ankerpunten zijn, onze iconen van identiteit en schoonheid, zijn opgetrokken in elders ontwikkelde stijlen die op dat moment op die plek nagelnieuw waren, en ook nog eens met gebiedsvreemde materialen. Kerken werden opgetrokken in bouwstijlen die afkomstig waren uit Italië en Frankrijk, met tufsteen uit de Eifel of met behulp van de eveneens uit het zuiden gehaalde technologie van de baksteenfabricage. Woongedeelten van grote boerderijen en deftige landhuizen werden gebouwd naar de laatste internationale stijlmode. Daarom zijn zoveel gebouwen zo nauwkeurig te dateren, zelf hele oude. Bouwers en verbouwers hebben steeds opnieuw hun voordeel gedaan met wat van ver kwam. Maar bij dat alles werd de plek niet uit het oog verloren. Het mondiale werd steeds opnieuw aangepast aan het lokale en het lokale aan het mondiale, de toekomst aan het verleden en het verleden aan de toekomst. Kijk maar naar onze historische boerderijen. Daar vond de wereld plaats. Daar vond de wereld plaats.

Waar vrije burgers steeds opnieuw wereld en plek, snelheid en traagheid, toekomst en verleden, vreemd en eigen, het zelf en de ander met elkaar verbinden, en zo het andere eigen maken en het eigene anders, daar is levende cultuur. Daar is de identiteit van regio en plek geen dood lemma, maar sociale realiteit. Die permanente kruisbestuiving tussen autonome burgers noemen we pluralisme. Pluralisme is per definitie communicatief, interactief, betrokken en dynamisch. Pluralisme is het hart van ons politiek-maatschappelijke bestel. De overheid is gehouden de ruimte te waarborgen die burgers nodig hebben om hun pluralistische cultuur in vrijheid vorm te geven. Die ruimte is het publieke domein. Het fysieke aspect daarvan is de openbare ruimte.  In ons publieke bestel hoort alle politiek, en zeker het cultuurbeleid, in dienst te staan van het pluralisme. Maar de overheid moet cultureel pluralisme alleen mogelijk maken. Als zij zich ook meester maakt van de culturele inhoud, dan ruimt levend pluralisme het veld voor het dode ornithuarium van de kunstnachtegalen. Dat mag niet gebeuren, want zonder pluralisme is werkelijke ontplooiing van mensen onmogelijk, zonder pluralisme zou onze samenleving als geheel niet kunnen functioneren.

Wat heeft dit allemaal met welstandsbeleid te maken? Dit: de openbare ruimte kan alleen goed functioneren als biotoop voor pluralisme als zij venster is op wat burgers via de vormgeving van de voor medeburgers zichtbare delen van erf en huis willen vertellen over hoe zíj in het leven staan, en hoe zíj de relaties zien tussen wereld en plek, snelheid en traagheid, toekomst en geschiedenis, vreemd en eigen, het zelf en de ander. In de taal van steen, glas en begroeiing vertellen ze aan anderen hoe zij het andere eigen maken en het eigene anders. In al die op elkaar inwerkende verhalen en interpretaties bij elkaar openbaart zich een culturele rijkdom van regio en plek die anders verborgen zou blijven. Waar dat gebeurt kom je ogen te kort.

Hieraan wordt bij inrichting en beheer van de openbare ruimte veel te weinig aandacht besteed. Meestal vindt men dat de openbare ruimte aan zijn eigen functies en betekenissen genoeg heeft, en van niet geregisseerde expressies van het particuliere alleen maar last kan hebben. Daarom worden voor het openbaar zichtbare deel van de private ruimte zoveel welstandsvoorschriften gemaakt, dat je in navolging van Clausewitz zou kunnen zeggen: de private ruimte is een voortzetting van de openbare ruimte met andere middelen. Maar openbare ruimte wordt dan een soort spiegelzaal, waarin de overheid zich verlustigt aan de armoedige vertoning van een steeds herhaalde reproductie van zijn eigen onveranderlijke esthetische en historische ideaalbeelden, en de rijkdom van levende cultuur angstvallig buitensluit. Zo maken overheden uit levend landschap dodenmaskers, van zichzelf. Als dat welstandbeleid moet zijn, dan kunnen we het beter meteen afschaffen.

Welstandsbeleid is overheidsbeleid, en dus moet het, in ons bestel, een instrument in dienst van pluralisme zijn. Het moet de ruimte voor eigenzinnige, maar aandachtige en verrijkende particuliere interpretaties van de context niet beperken, maar juist vergroten. Het moet er voor zorgen dat het bouwen zelf onderdeel is van het debat over de culturele kwaliteit van de ruimte. Maar dat betekent niet dat de deuren nu maar wijd moeten worden opengezet voor alles wat bouwers maar zouden willen neerzetten. Want het meeste bouwen dat we in de alledaagse praktijk om ons heen zien, heeft niets te maken met op de context betrokken volwassen burgerschap, en alles met egoïsme, onverschilligheid, infantiel consumentisme en blindheid voor de context. Veel bouwers hebben de mond vol van “kwaliteit”, maar dan bedoelen ze toch vooral dat de woonconsument  zijn kant-en-klaar door lyfestyle-pushers aangereikte leven en leefomgeving lekker vindt, zoals een baby een zuigfles. Of het nu gaat om de fabricage van “een stukje” sfeer, of identiteit, of landelijkheid, of traditie of juist “eigentijdsheid”, of het nu gaat om platte boerderettes uit de aannemerscatalogus, om in blondine-ponderosa’s omgetoverde historische boerenerven, om zorgvuldig ontworpen pastiches als Brandevoort, of om wezenloze eigenbouw in de Noem maar een Dwarsstraat – het zijn allemaal blijken van onverschilligheid voor de context. Samen vormen ze een ware modderlawine van liefdeloze verkrachtingen van regio en plek, die alles wegvaagt of bedelft wat betekenis heeft voor hechting, voor verhalen, voor levende cultuur, voor betrokken burgerschap. Man hat zwei Augen zuviel, zei Rilke.  

Het is niet goed of het deugt niet. Levende cultuur stikt als ramen en kieren worden dichtgeregeld met voorschriften, levende cultuur verzuipt als de deuren worden opengezet voor de ideologie van lekker wonen en bemoei je met je eigen. Dan maar een compromis tussen dodende regelzucht en even dodelijke deregulatie? Nou nee, afwegen doe je maar als je niets beters hebt kunnen verzinnen. 

Maar er is een andere weg. Aan de goed-Nederlandse traditie van permanente, maar aandachtige, contextbewuste vernieuwing kan alle ruimte worden geboden die haar toekomt zonder dat de deur wordt opengezet voor lukraak gemodder. Over die weg gaat de tweede, aanzienlijk concretere, helft van dit verhaal. Voorzover ik kan nagaan kunnen de gemeenten wat ik nu ga bepleiten doorvoeren zonder in strijd te komen met de woningwet, maar mocht dat toch het geval zijn, dan zou wetsaanpassing onverwijld ter hand moeten worden genomen.

  1. Omdat de relatie tussen een object dat vanuit het publieke domein waarneembaar is en de ruimtelijke context van dat object, altijd en overal een publiek belang is, zouden gemeenten moeten afzien van het aanwijzen van welstandsvrije gebieden. De meeste gemeenten schijnen dat ook te doen. Nieuw- en verbouwprojecten die vanuit de publieke ruimte niet waarneembaar zijn zouden altijd buiten het welstandstoezicht moeten worden gehouden. Het burenrecht is daar genoeg.  
  2. Bij aanvragen voor nieuw- en verbouw zou de initiatiefnemer moeten kunnen kiezen tussen twee procedures. Die keuze zou altijd gemaakt moeten kunnen worden, of het nu gaat om een dakkapel of een heel woonblok. En ze zou overal gemaakt moeten kunnen worden, of het nu gaat om een beschermd dorpsgezicht of om een gemiddelde zeventigerjarenbuurt. 

a.       De eerste procedure doet een beroep op het burgerschap van de initiatiefnemer. Er zijn geen dwingende inhoudelijke voorschriften. Maar het wordt de initiatiefnemer niet gemakkelijk gemaakt. Hij is verplicht om zes dingen te doen:

i. hij moet werken met een architect;

ii. hij moet de omwonenden en de welstandscommissie consulteren. Deze consultatie kan de vorm aannemen van een coaching van initiatiefnemer of architect door of vanwege de commissie;

iii. hij moet zich verdiepen in de historische, ecologische, stedebouwkundige, culturele en sociale context van de bouwlocatie en zijn plaatselijke en regionale context, en in de architectonische repertoires die al beschikbaar zijn. Heel belangrijk hierbij is de informatie die wordt aangedragen door de geconsulteerden aanvoeren, met natuurlijk een hoofdrol voor de gemeentelijke welstandsnota;

iv. hij moet een document vervaardigen waarin hij nauwgezet en zorgvuldig verantwoordt hoe in het ontwerp van het gebouw en erf is omgegaan met deze informatie en met de zienswijzen van de geconsulteerden, dus waarom hij vindt dat zijn ontwerp de context verrijkt.  (Ik zei: gebouw en erf. Dat lijkt strijdig met de wettelijke beperking dat de bouwvergunning alleen mag zien op het gebouw, en dus niet op het erf. Maar de kern van welstandstoezicht is dat een gebouw wel staat in zijn context, en tot die context hoort ook het erf. Als de relatie van het bouwwerk met het erf als cruciaal onderdeel van zijn openbaar waarneembare context niet nauwgezet en zorgvuldig in beschouwing genomen is, dan heeft de initiatiefnemer dus zijn verantwoordingsplicht verzaakt. Eén en hetzelfde gebouw kan in de ene context wel staan, en in de andere misstaan, en het laatste probleem kan zowel worden verholpen door het gebouw te veranderen als door de context aan te passen, voorzover de initiatiefnemer daar zeggenschap over heeft. Het erf dus.)

v. hij moet de geconsulteerden in staat stellen deze informatie van commentaar te voorzien;

vi. en hij moet het bouwplan, het document en de commentaren deponeren bij een hiertoe in te stellen openbaar toegankelijk plaatselijk of regionaal documentatiecentrum, zodat het deel gaat uitmaken van het verhaal van regio en plek.

De toetsing blijft bij deze procedure beperkt tot een oordeel of procedure en document voldoen aan de gestelde eisen van nauwgezetheid en zorgvuldigheid. De afwezigheid van inhoudelijke criteria zou kunnen worden opgevat als niet passend in het wettelijke streven naar objectiviteit en controleerbaarheid. Maar dat zou alleen opgaan als de welstandscommissie een inhoudelijk oordeel zou vellen zonder daarbij inhoudelijke criteria te hanteren. Willekeur zou dan op de loer liggen. Maar in mijn voorstel wordt nu juist geen inhoudelijk oordeel geveld, maar wordt volstaan met een marginale toetsing, waarbij het alleen gaat om de vraag of bij de totstandkoming van het ontwerp de voorgeschreven stappen zijn doorlopen en of dat nauwgezet en zorgvuldig gebeurd is. Dat type toetsing is in ons rechtsstelsel heel gebruikelijk. (In deze procedure is het in principe denkbaar dat een initiatiefnemer iets neerzet dat nauwelijks verschilt van wat hij had neergezet als hij gewoon welstandsvrij zijn gang had kunnen gaan, bijvoorbeeld een opgeblazen boerderette uit de catalogus der wansmakelijkheden. Maar de kans daarop is klein. Het is bijna ondenkbaar dat zijn manier van kijken, zijn gevoel voor de plek en zijn wensen niet zouden worden beïnvloed door zo’n proces van consultatie en verantwoording.)

b.       De initiatiefnemer kan ook kiezen voor een procedure waarin een aanvraag wordt goedgekeurd als hij voldoet aan een aantal geobjectiveerde inhoudelijke voorschriften die een grote mate van neutraliteit ten opzichte van de context garanderen. Deze voorschriften moeten niet zorgen voor de reproductie van gestandaardiseerde streekeigen bouwkenmerken, maar juist op wat neutraliteit in deze specifieke context betekent en vereist. Het gehoorzaam reproduceren van gestandaardiseerde bouwkenmerken is misschien wel de grootste bedreiging en vervalsing van de gebouwde omgeving, en geeft blijk van een totaal gebrek aan inzicht in de geschiedenis van het bouwen, die immers een geschiedenis van permanente vernieuwing is. Als je niet de tijd of het geld of de verbeeldingskracht hebt om contextbewust te vernieuwen, bouw dan neutraal. Wat neutraal is kan per gebied worden vastgelegd in de Welstandsnota. Het zijn eigenlijk loketcriteria, maar dan met een net iets ander accent. Voor veel initiatiefnemers zal dit het meest aantrekkelijk zijn, en het aardige is dat het naast elkaar bestaan van de beide procedures meerwaarde kan opleveren. Contextueel goed doordachte nieuwe gebouwen functioneren pas goed als dragers van de zich steeds vernieuwende rijkdom van het eigene van regio en plek, als ze niet tussen gebouwen staan waar het streekeigene van vroeger tijden slaafs gekopieerd is, maar tussen echte oude gebouwen die in dezelfde traditie van aandachtige vernieuwing staan, en vooral ook ingebed in een zekere massa aan in zijn bescheidenheid weldadige neutraliteit, oud en nieuw.

3. Voor overheidsprojecten zou altijd de eerste procedure moeten gelden, dus die waarbij de relatie tussen het project en de regionale en lokale context expliciet onderwerp is van reflectie, interpretatie en ontwerp. Dat zou zowel moeten gelden voor publieke gebouwen als voor de openbare ruimte, zij het dat voor openbare ruimte–projecten die onafhankelijk van de bouw van bouwwerken ondernomen worden, de juridische titel voor toetsing ontbreekt, zodat het bij een vrijblijvend welstandsadvies moet blijven. Wat de openbare ruimte  betreft: het welstandsadvies zou mede betrekking moeten hebben op drie essentiële relaties met de context, namelijk:

a. de openbare ruimte als venster op het naar de openbare ruimte toegewende deel van de private ruimte;

b. de rand van de openbare ruimte als doorzichtige  buffer, zodanig dat het naar de openbare ruimte toegewende deel van de private ruimte de openbare ruimte niet kan domineren;

c. het ontwerp van de openbare ruimte als interpretatie van en antwoord op de context, maar dan zodanig dat het geen specifieke culturele deelinhouden tot expressie brengt.

Die drie dingen hebben grote implicaties vcoor de vormgeving en de dimensionering vormgeving van openbare ruimte. Daaraan valt overigens ook om andere redenen een hoop te verbeteren, vooral wat betreft de toegankelijkheid van ons grondgebied, die nodig is om het te kunnen ervaren en dus identiteit te maken, en wat betreft de positieve en negatieve relaties tussen de betekenis van de openbare ruimte als verblijfsgebied en de functionele programma’s die erin kunnen worden opgenomen, op het gebied van verkeer, waterhuishouding, natuur en recreatie.  

4. In gemeentelijke welstandsnota’s zou het accent moeten liggen op drie dingen:

a. Het grootste deel zou moeten bestaan uit beschrijvingen van hoe de opstellers en vervolgens de gemeenteraad de historische, ecologische, stedebouwkundige, culturele en sociaal-ruimtelijke hoedanigheden en potenties van het gemeentelijke grondgebied waarnemen en interpreteren, op regionaal schaalniveau, op het schaalniveau van de gemeente als geheel en op het schaalniveau van deelgebieden. Beschrijvingen die de initiatiefnemers inspireren en uitdagen, beschrijvingen waar ze niet omheen kunnen. Ik heb begrepen dat ook in de welstandsnotas die nu gemaakt worden dit beschrijvende deel het meest substantieel is. Hier past wel een waarschuwing. Beschrijvingen mogen nooit worden opgevat als de enig juiste, objectieve interpretaties, laat staan als objectieve waarderingen waaraan rechtstreeks voorschriften kunnen worden ontleend. Zoiets is misschien mogelijk als het om gas, water en licht gaat - in de context van de levende cultuur is het onbestaanbaar. In dat domein gaat het nu juist om de interactie tussen de dragers van het subjectieve. (Daar is de pretentie van objectiviteit een symptoom van subjectiviteit zonder zelfinzicht. Als die ziekte de vorm aanneemt van cultuurbeleid, dan is het culturele leven ernstig in gevaar.). Gebiedsbeschrijvingen moeten open invitaties zijn. Elk gebied laat zich op ieder schaalniveau op heel verschillende manieren lezen en beschrijven zonder in strijd te komen met de feiten en de logica, en juist de combinatie en confrontatie van verschillende lezingen draagt de rijkdom van een levende cultuur. Een verhaal in nota- of boekvorm markeert altijd een moment in een voortgaand proces van verhalenontwikkeling, de cultuur wordt rijker naarmate er meer aanvullingen, amendementen en nieuwe verhalen bij komen. Een simpel voorbeeld van het verschillend kunnen lezen van een gebied: sommige woongebieden uit de tijd van het stempelmodernisme. Je kunt de stempels als zelfstandige eenheden zien, en de groene ruimten ertussen als buffers, als scheidingsgroen. Maar je kunt die groene ruimten ook opvatten als centrale binnenruimte van wooncomplexen die eromheen liggen. Die keuze leidt tot heel andere accenten in de beschrijving van eigenschappen en potenties van een gebied.

b. De eisen voor neutraal bouwen zouden in de nota nauwkeurig en volledig moeten worden vastgelegd, per deelgebied, op basis van alleen de gebiedsbeschrijvingen die in de welstandsnota opgenomen zijn. 

c. En de welstandsnota zou de procedure die contextbewuste vernieuwing mogelijk maakt en de eisen van nauwgezetheid en zorgvuldigheid die gelden voor het daarbij te produceren document, moeten vastleggen.

5. Ten slotte moet de in de welstandscommissie en de welstandsorganisaties vertegenwoordigde expertise sterk verbreed worden, óók als niet wordt voldaan aan het terechte pleidooi van de bnsp om het werkterrein te verbreden. Aan het inhoudelijk beoordelen van concrete bouwaanvragen zullen ze nog maar weinig werk hebben. Des te meer werk ligt er op het gebied van de gebiedsbeschrijving en vooral op het gebied van consultatie en coaching. Dat gaat allemaal over het bouwwerk of het project in zijn context, en kan dus nooit een zaak zijn van architecten alleen, zelfs niet van overwegend architecten.

Ik hoop dat ik hiermee bijgedragen heb aan uw inzicht in de taxonomie, ethologie en ecologie van deze zo bekende en geliefde, maar daarom niet minder geheimzinnige vogelsoort.

Nieuwe Publicaties

Onderstaande publicaties zijn zolang de voorraad strekt, tegen verzendkosten te bestellen bij de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit: info@ruimtelijkekwaliteit.nl

  • Jaarverslag over 2022Jaarverslag over 2022

    In 2022 groeide de formatie van de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit en werden er tal van initiatieven genomen en activiteiten ontplooid. Financieel waren er de nodige tegenvallers.

    lees verder

  • Ruimtelijke Kwaliteit bij Fabrieksmatige WoningbouwRuimtelijke Kwaliteit bij Fabrieksmatige Woningbouw

    Meer goede woningen op de korte termijn én blijvende ruimtelijke kwaliteit met elkaar verenigen is het doel van het traject Ruimtelijke Kwaliteit bij Fabrieksmatige Woningbouw

    lees verder

  • Duurzame StadsgezichtenDuurzame Stadsgezichten

    De huizen in beschermde stadsgezichten worden ook verduurzaamd. Hoe is dat mogelijk zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke kwaliteit en de erfgoedwaarde?

    lees verder

Federatie Ruimtelijke Kwaliteit